Met tegenzin liep ik het winkelcentrum in. Ik was er opzettelijk helemaal omheen gefietst zodat ik aan de achterkant rechtstreeks de Hema in zou kunnen lopen en de rest van het winkelaanbod mij bespaard zou blijven. Maar aangezien de Hema het door mij gezochte artikel niet in het assortiment had – misschien was het tijdelijk verdrongen door de vele schappen met afschrikwekkende decemberproducten – liep ik nu alsnog te voet het hele centrum door, in de hoop op een winkel te stuiten die het door mij gezochte in huis zou hebben.
Ik heb een hekel aan dat winkelcentrum. Aan alle winkelcentra trouwens, want tussen de middenstand en mij heeft het nooit geklikt. Het centrum is opgeleverd zo rond 1980 en ademt de zouteloze knusheid van de jaren zeventig. Het is al jaren aan sloop of onherstelbare verbetering toe, maar de gemeente krijgt het maar niet rond. De projectontwikkelaar haakt af, de winkeliers liggen dwars, de omwonenden maken bezwaar en nu is het gewoon crisis. Dus is net het zoveelste plan van tafel gegaan omdat de winkeliers weigeren te tekenen voor de astronomische huren die de laatste projectontwikkelaar – misschien wel een pensioenfonds dat, ver onder de dekkingsgraad, een leuke klapper dacht te maken, wie zal het zeggen – weer afhaakte. De knusse zithoekjes, waar in de jaren zeventig zo’n enorme behoefte aan ontstond, zijn nu verworden tot huiveringwekkende spelonken waar hangjeugd zich dreigend ophoudt te midden van het verpakkingsafval dat zo kenmerkend is voor de cultuurperiode waarin onze beschaving zich bevindt. Hier en daar staan leegstaande panden te huur. Overal gaapt het achterstallig onderhoud je aan: verveloos hout, afbladderende verf, gaten, kuilen en scheuren in de bestrating. Ik doorzocht moedeloos een filiaal van het Kruidvat op de aanwezigheid van het artikel waarvoor ik op deze zaterdagmiddag huis en haard verlaten had. Niet natuurlijk. Wel roze gebloemde behaatjes voor tienermeisjes in een doorzichtig plastic koffertje waar je als oudere verlopen man amper naar durft te kijken, maar die zocht ik niet.
Ik begaf mij weer naar buiten en passeerde één van de betere zaken uit het winkelcentrum: een antiquair, altijd de pui strak in de verf, altijd heel veel mooie spullen in de etalage, altijd een chique uitstraling. Onweerstaanbaar voor menige miljonairsvrouw uit de niet veraf gelegen villawijk. Ook al bezig met opheffingsuitverkoop. Wat zou ervoor terugkomen? Niets, weer een leeg pand of misschien een Turkse groenteboer, want die heeft het centrum nog niet, al is er al wel een Aldi, sinds Albert Heijn de daar voorheen gevestigde concurrerende supermarkt in de prijzenoorlog wist dood te drukken. Opeens kreeg ik sterk het gevoel dat aan het einde van het winkelcentrum, dat ik inmiddels naderde, nog een fourniturenzaak moest zitten die van geen opgeven wilde weten en die mij wellicht aan het gezochte zou kunnen helpen. En jawel, zelden was ik zo blij geweest een fourniturenzaak, met allemaal oudere dames voor en achter de toonbank, te betreden. Tevreden schafte ik het door mij gezochte aan voor een prijs die ruim onder de door mij verwachte lag. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat dat ook gold voor de kwaliteit voor zover ik die kon beoordelen. Maar nu niet zeuren, ik had wat ik zocht en mijn fietstocht van twintig minuten was niet vergeefs geweest.
Nu was het zaak zo snel mogelijk weer bij mijn fiets uit te komen, onderweg geen enkele winkel meer te betreden en liefst ook geen enkele etalage meer een blik waardig te keuren. Weg hier, uit dit naargeestige openluchtmuseum van het consumentisme. Het begon trouwens al te schemeren op deze novembermiddag en het vooruitzicht mijn eigen lege woning weer te betreden kwam mij vele malen aantrekkelijker voor dan ook maar één seconde langer te moeten blijven dan nodig was, hier tussen het winkelend publiek en de aanbiedingen waar het op af was gekomen. In mijn haast de kortste weg te nemen vergiste ik mij in een doorgang en stond plotseling te midden van een uitstalling kamerplanten die de daar gevestigde bloemenwinkel royaal en uitnodigend buiten had gezet. Het was alsof ik de huiskamer van mijn moeder betrad zoals die er in deze tijd van het jaar altijd uitzag. Bloeiende cyclamen, azalea’s en al een enkele kerstster. Ook waren er amaryllisbollen die al met de punt boven de aarde uitkwamen, sinaasappelboompjes en planten met veel donkergroen blad en prachtige warmrode bolletjes ertussen die ik niet kende maar die mijn moeder, als ze nu nog leefde, zeker ook zou hebben aangeschaft. En ofschoon ik weet dat al die planten gekweekt worden met gif, met kunstmest, met verf, met CO2-uitstoot, met mensonterende arbeidsomstandigheden en milieudelicten in verre landen, in onafzienbare kassen, gecomputeriseerd, gerobotiseerd en getraumatiseerd, in niets meer herinnerend aan het gewas zoals het oorspronkelijk in de natuur voorkwam, een illusie, nep, fake, gebakken kerstlucht, handel, omzet, verder helemaal niets en flikker het na de feestdagen alsjeblieft meteen weg en kom dan zo’n schattig rieten mandje met net zulke mishandelde krokussen of wat ervoor door moet gaan aanschaffen – ofschoon ik dat allemaal wist, sprongen de tranen in mijn ogen en had ik voor één ogenblik weer thuis willen zijn, bij mijn moeder, omhuld door de illusie van veiligheid, geborgenheid, warmte en vooral het idee dat alles altijd zo zou blijven. Maar nee, het is gewoon november, drie jaar geleden dat ze stierf – oud en gebrekkig, het huis is verkocht, de erfenis bijna op en de wereld die je met haar deelde verdwijnt iedere dag meer en meer, de geborgenheid die zij symboliseerde bestaat niet en van de God waarin zij geloofde horen we ook nooit meer iets goeds.
Ik herstelde en vluchtte weg, uit angst een verkoopster aan te trekken die mij zou vragen of ze me misschien kon helpen. Met tranen in de ogen bereikte ik mijn fiets en reed terug naar huis. Toen ik bijna thuis was gekomen passeerde ik een buurvrouw die in de invallende duisternis demonstratief, met grote gebaren en met behulp van een monsterlijk, veel geluidsoverlast producerend apparaat, haar bestrate voortuin van denkbeeldige rommel ontdeed. Haar lichaamstaal sprak ongeveer het volgende uit: ”Het is toch niet te geloven dat ik in deze schandelijke buurt de enige ben met een fatsoenlijke buitenstofzuiger en dat iedereen er verder maar op losleeft.” Ik vroeg mij af hoeveel met gif bespoten sfeerplanten zij wellicht in haar woonkamer zou hebben staan en hoe groot de kans was dat ze ooit zou proberen of die ook eetbaar waren. Thuisgekomen borg ik mijn fiets op, draaide de deur achter mij op slot, trok de gordijnen dicht en besloot de rest van het weekend binnen te blijven.
Heb je een mooi zwart hondje gekocht om op je kale elleboog te naaien?
Jij mag nooit meer raden, want, geloof het of niet, ik ging voor elleboogstukken.
Ja, dat is dan ook de fournituur bij uitstek.
Een traumatisch uitstapje. Blijf voortaan maar lekker binnen.
Heb ik al geprobeerd, maar dat werkt ook niet. Maar bedankt voor het medeleven.
Wat een treurnis in het winkelcentrum, wij hebben hier ook zoiets, zelfs na de renovatie word je er niet vrolijk. En echt ik verzin dit niet, Ik kreeg er het advies elleboogstukken op de markt te kopen en verduld ze hadden gelijk.
Zitten de stukken al op hun plek? Met die voorgestanste gaten niet zo’n moeilijke klus, toch?
Nee, de stukken liggen nog ingepakt en onaangeroerd op de eetkamertafel bovenop andere dringende zaken. Naar verwachting zullen ze op den duur door andere prioriteiten aan het oog onttrokken worden. Alles op zijn tijd, nooit forceren.