Wij noemden hem Gijs, maar eigenlijk heette hij meneer H. En hij gaf Frans. Zijn pedagogiek was gebaseerd op honderd procent achterdocht en nul procent verwachting. Mijn allereerste lesuur op mijn allereerste lesdag ooit op de middelbare school was Frans, door meneer H. Om de één of andere reden zat hij dat jaar altijd aan het begin van de dag. En de tweede, derde en vierde les die wij, prille brugklassertjes, van hem kregen, geselde hij ons met onverwachte schriftelijke overhoringen. Meteen vanaf het begin angst aanjagen, daar geloofde hij heilig in. Ik weet zelfs mijn cijfers nog die ik toen haalde: een vier, een zes en een twee. Die derde overhoring had ik echt niet meer verwacht. Daarna vertelde hij ons honend en gnuivend welke ouders van welke kinderen hem hadden opgebeld om hun beklag te doen over zijn onmenselijke regime.
Hij was klein van postuur en had een hoge rug. Nu zouden we hem Quasimodo noemen, maar zo belezen waren we toen nog niet. Zijn gezicht was altijd rood aangelopen en als hij zich opwond sprak hij met consumptie. En hij wond zich voortdurend op. Hij schreef op het bord en anticipeerde dan al luid pratend op wat er allemaal mis kon gaan met de woorden of werkwoordsvormen die hij nu behandelde. Als het eenmaal goed op het bord stond, dan draaide hij zich om en liet ons sarcastisch weten welke fouten wij in de toekomst zouden gaan maken. Zijn rechterhand had hij dan altijd in de zak van zijn pantalon en die hand draaide hij in hoog tempo rond in zijn broekzak, zodat het leek alsof die hand altijd op zoek was naar zijn geslacht. Voor het gezag van iedere andere leraar zou zoiets dodelijk zijn geweest, maar voor Gijs niet. Natuurlijk schoot er wel eens iemand in de lach bij die aanblik, maar ik geloof niet dat Gijs ooit begrepen heeft waarom. ”Ja, ik zie het al,” sneerde hij dan, ”vriend Hendriks zit weer te lachen in plaats van op te letten, dus die zal het straks wel als eerste fout doen. En dan zal zijn vader ook wel weer een afspraak met mij willen om te vragen hoe het toch komt dat zijn zoon bij MIJ altijd van die slechte cijfers haalt. Ja, zal ik dan zeggen, ik weet het ook niet. Hij lacht me altijd heel vriendelijk toe in de les. Misschien zou hij iets minder moeten lachen en iets meer moeten opletten.”
Na de eerste klas kreeg ik twee jaar lang Frans van andere docenten. Van wat die vertelden herinner ik mij niets meer. Daarna weer drie jaar lang Gijs, omdat ik de vierde klas doubleerde. Zijn aanpak in de vierde klas was al even overrompelend als in de eerste. Meteen de eerste les na de zomervakantie een oude eindexamenvertaling maken, die ook nog volgens de echte normen werd nagekeken. In feite hadden wij nog twee jaar om op dat niveau te komen, maar dat interesseerde hem niet, hij moest en zou schrik aanjagen. Uiteraard had iedereen een onvoldoende, maar die telde – ondanks onze protesten – gewoon mee voor het rapportcijfer. Ik was met een vijf en een half één van de besten van de klas. (Aan het eind van dat jaar zat ik nog steeds rond de vijf, terwijl de besten al zessen en zevens haalden, maar ik had dan ook het hele jaar niets uitgevoerd.) Ook met de literatuurlijst was zijn aanpak rigoureus. Hij decreteerde wanneer in het jaar je hoeveel boeken gelezen moest hebben en dan volgde met iedere leerling, voor het front van de klas, een gesprek zoals op het mondeling examen. Zijn conclusie ten aanzien van mijn inzet was snel getrokken: boek niet gelezen, alleen een uittreksel doorgenomen. Ik had het boek – Manon Lescaut van l’Abbé Prévost – wel degelijk gelezen, maar had er, eerlijk gezegd, geen touw aan vast kunnen knopen.
Maar zijn pedagogiek werkte. Nog steeds spreek ik het Frans uit zoals hij het ons leerde. Als ik mijn zoon, die nu in de brugklas zit, overhoor en verbeter, ben ik Gijs. Niet in zijn hoon en sarcasme, maar wel in zijn uitspraak. En naarmate het eindexamen in die laatste twee schooljaren naderde, ik deed HBS-A, groeide bij de leerlingen de waardering voor zijn aanpak. Het was stampen en doen wat de leraar zei, maar dan kon je – met een gemiddelde aanleg voor Frans – het examen ook met vertrouwen tegemoet zien. Nog steeds weet ik hoe je in 1970 onder een zakelijke brief in het Frans ”hoogachtend” moest schrijven: Veuillez accepter, Messieurs, l’expression de mes sentiments très sincères. Wat er nu moet staan weet ik niet, maar ik neem aan dat deze vorm inmiddels als lichtelijk archaïsch geldt. En wie weet nog wat ”le péché originel” betekent? Ik wel en ik vermoed dat dat zelfs van de meeste Fransen tegenwoordig niet meer gezegd kan worden. En ik weet ook nog precies welke woorden hij tegelijk daarmee op het bord behandelde: le pécheur, le pêcheur, le pêcher, la pêche, le poisson en le poison. Eén van zijn stokpaardjes was dat leerlingen op het eind van het mondeling examen ”bonjour” zeiden in plaats van ”au revoir”. Ik heb regelmatig moeten lachen als hij hiervoor waarschuwde, totdat ik mijzelf op het einde van het mondeling examen ”bonjour messieurs” hoorde zeggen en hij mij veelbetekenend en driftig knikkend ”au revoir” toevoegde.
Wat weet ik verder van hem? Weinig. Hij ging naar de gereformeerde kerk, zijn huwelijk was kinderloos. Hij woonde in een simpel rijtjeshuis vlakbij school en was getrouwd met een vrouw die veel groter was dan hijzelf en van wie verder niemand iets wist, behalve dan dat je haar wel eens buiten zwijgend de ramen kon zien zemen. Ongeveer tien of vijftien jaar nadat ik de school had verlaten hoorde ik van mijn vader dat hij was overleden. Uit de rouwadvertentie viel op te maken dat hij zijn pensioen net wel of net niet had gehaald, dat weet ik niet meer en dat hij na een langdurig en pijnlijk ziekbed was gestorven. Ik had hem graag een ander levenseinde gegund maar hij moest kennelijk afscheid nemen zoals hij had geleefd: ga uit van het ergste scenario, dan valt het in ieder geval niet tegen. Ik herinner mij hem als iemand die zich voorgenomen had een klas pubers waarmee niets te beginnen viel, tot elke prijs Frans te leren en daar wonderwel in slaagde. En als iemand die zich er niet aan stoorde dat hij door iedereen werd gehaat, ja, dat misschien zelfs wel prettig vond, zolang hij zijn doel maar bereikte.
Verklarende woordenlijst:
le péché originel de erfzonde
le pécheur de zondaar
le pêcheur de visser
le pêcher de perzikboom
la pêche de perzik
le poisson de vis
le poison het vergif
fijn verhaal, vriend hendriks! Zit gelijk te bedenken wie ik zou willen bespreken: toontje? dompie? oeds? Nee, het wordt denk ik Groenman, van geschiedenis.
Mooi verhaal over de mens. Vreemd, iedereen heeft wel zo’n leraar gehad. Het vak stond of viel het vak er mee.
Overigens, de franse etiquette is zeer behoudend: Ook vandaag dragen formele brieven nog altijd het hoogachtend : Veuillez agréer, Monsieur le Directeur, l’expression de nos salutations distinguées.
Ik e-mail liever; daaronder mag het wat losser zelfs onder de “couriels” formels. Van “meilleures salutations”, via “cordialement”, tot “bien à Vous”…
Frappant de leraar Frans in jouw schrijfveer. Ik had dat ook willen doen maar er kwam niet van. Hij leerde ons in de allereerste les alle spiekmethodes die er waren om daarna te zeggen: “Ik ken ze dus allemaal, bij mij hoef je dat niet te proberen.”
Geweldige man, echt waar.
Herinner mij hem heel goed. Hij was niet groot maar had de klas, 70/71,wel in bedwang. Eindeloos woordjes leren. Vocabulaire is van elementair belang, Franse werkwoorden verbuigen. Toneelstukken lezen zoals L avare. Hierdoor konden wij later redelijk frans spreken. Let wel francais, niet Le Francais. Mijnheer Heikamp. Chapeau.
C’est lui!