Dit stukje gaat over tongwerkregisters. Rond 1500 doet in de orgelkunst het tongwerk zijn intrede. Het tongwerk is een register (een serie orgelpijpen met allemaal dezelfde klankkleur) dat het geluid van een groot blaasinstrument imiteert, bijvoorbeeld trompet, bazuin, fagot etc. In de voet van de pijp zit een soort lepel waarop een zogenaamde tong is gemonteerd. Wanneer er lucht door de pijp wordt geblazen, begint de tong te trillen, wat aan de tongwerkregisters op het kerkorgel een specifieke klankkleur geeft. Bestaande orgels in vooral Spanje werden in die tijd aangepast: één of meer tongwerkregisters werden achteraf ingebouwd. Omdat de orgelkast weinig ruimte bood voor nieuw, verticaal pijpwerk, werden de pijpen van de nieuwe registers horizontaal geplaatst. Zo kon het gebeuren dat pijpen die als een trompet moesten klinken ook echt als een trompet de kerk instaken. Later bleef deze bouwwijze in Spanje en Portugal veelal gehandhaafd: de tongregisters steken fier horizontaal uit het orgel. Dat ziet er dan zo uit:
Kerkorgel in Coimbra, Portugal.
In de calvinistische traditie waarin ik ben opgegroeid is het orgel vooral bedoeld om de gemeentezang te ondersteunen. Calvijn had na de reformatie het orgel eigenlijk helemaal uit de kerk willen bannen, maar dat is hem niet gelukt. In het oudtestamentisch Bijbelboek der Psalmen wordt het volk weliswaar vele malen aangespoord om de HEERE met de citer, de bazuin, de harp en de tamboerijn te loven en te prijzen, maar volgens Calvijn kon dit onmogelijk letterlijk bedoeld zijn en moest dit symbolisch worden opgevat. U ziet: cultuurvijandigheid is van alle tijden. De momenten dat in mijn jeugd in een kerkdienst het orgel solo speelde (voor en na de dienst en tijdens de collecte) waren de enige momenten waarop ik als kind in de kerk iets van schoonheid ervoer. De zang die het orgel moest begeleiden was traag, lelijk en massaal, de woorden van de liederen plechtstatig en archaïsch. Vanaf de kansel werd een koud, hardvochtig en veroordelend geloof gepreekt, de dresscode was zwart en als je iemand vriendelijk wilde groeten die twee banken verderop zat, dan keek die persoon juist op dat moment weer snel voor zich uit. Van de schoonheid van de muziek op het moment dat het orgel solo speelde, moet u zich ook weer niet al te veel voorstellen, want in de protestante traditie wordt schoonheid in klank vooral geassocieerd met volume. Hoe harder, hoe mooier. Het toppunt van schoonheid was dan ook als het orgel speelde met alle registers open en de gelovige zowat de kerk uitgeblazen werd, een voorproefje van wat ons op de jongste dag nog stond te wachten. En op zo’n moment trilden er dus een heleboel boze tongen in dat orgel. Achteraf valt moeilijk uit te maken wie er het meest boos was: God in het algemeen of de organist in het bijzonder die plaatsvervangend voor alle kerkgangers zijn woede en teleurstelling over een volstrekt vreugdeloos bestaan muzikaal uitschreeuwde.
Terug naar Spanje en Portugal. Een bijzonder populair genre in de orgelmuziek werd daar de zogenoemde battaglia. Heldhaftige, strijdlustige muziek, die je als vanzelf naar de ongecompliceerde vrolijkheid van het slagveld doet verlangen. Boze tongen? In de verste verte niet. Verheugde trillingen, marsmuziek, wapperende vaandels en de zekerheid van een overwinning. En zoals een leger niet zonder trompetten kan, zo kan ook een battaglia niet zonder tongwerken. Luister en kijk zelf maar: